Geen wet voor fraude: wie wordt hier bedrogen?

In de huidige commentary staat het artikel ‘The cruelest lies are often told in silence’ van Marcel Pheijffer (2009) centraal. In dit artikel wordt creatief boekhouden en fraude besproken. Hij schetst het beeld van een dunne lijn tussen de letters van de wet en de geest van de wet die moet worden nageleefd. Marcel Pheijffer geeft in zijn stuk aan dat fraude een ernstig delict is, omdat het vertrouwen dat belanghebbenden in documenten en waardepapieren moeten kunnen stellen in ernstige mate geschonden wordt. Naar zijn mening horen hier serieuze sancties bij. Dan rijst de vraag: hoe zijn deze sancties vastgelegd in de wet?

Door Daniëlle Dob

Fraude in de wet

De term fraude komt steeds vaker voor in de media. Dagelijks komen er berichten in het nieuws die betrekking hebben op gepleegde fraude en hoe dit tegengegaan moet worden, als ook bestraft. Het woord fraude stamt uit het Grieks en betekent letterlijk bedrog. Een eenduidige of duidelijke definitie van fraude bestaat niet, het is een containerbegrip. Dit wil zeggen dat het een begrip is zonder scherp afgebakende betekenis, dat op veel verschillende zaken kan worden toegepast. Volgens Pheijffer (2009) bestaat fraude uit drie elementen, namelijk opzet, misleiding en het daarbij beogen van het behalen van een wederrechtelijk voordeel. Bloem en Harteveld (2012) voegen hierbij nog het element ‘benadeelde’ toe, aangezien sprake moet zijn van een slachtoffer. In het Wetboek van Strafrecht komt het begrip fraude niet voor. Juridisch wordt fraude meestal omschreven als een combinatie van handelingen, bedrog, oplichting en diefstal (Bloem & Harteveld, 2012). Fraude gaat dan ook meestal gepaard met valsheid in geschrifte en een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen (respectievelijk ex artikel 225 en 326 Sr) (Pheijffer, 2008). Het artikel voor oplichting (art. 326 Sr) wordt het meest geregistreerd voor fraudezaken in de politiesystemen. Dit artikel heeft veel gelijkenis met bovenstaande omschrijving van de term fraude, maar dekt een bredere lading. Het Openbaar Ministerie (hierna OM) past het artikel valsheid in geschrifte het meest toe. Het aantal aangiften schommelt al enkele jaren rond de 30.000 per jaar (Bloem & Harteveld, 2012).

Strafmaat

Valsheid in geschrifte wordt het strengst bestraft van eerdergenoemde overtredingen. Hier staat een maximale gevangenisstraf van zes jaar op en een geldboete van de vijfde categorie (maximaal 74.000 euro). De strafmaat lijkt bij het OM een rol te spelen, aangezien zij het vaakst vervolgd op basis van valsheid in geschrifte. Regelmatig zijn er geluiden uit de politiek en de bevolking waarin wordt gepleit voor een verhoging van de strafmaat. Op 29 oktober 2002 vroeg LPF-kamerlid van As aan de Minister van Financiën Hoogervorst om het zwaarder straffen van het ‘gerommel met cijfers’ (Pheijffer, 2006). Haar vraag had betrekking op artikel 336 Sr, het openbaar maken van een onware jaarrekening. De maximale straf werd verdubbeld van 1 naar 2 jaar. Een aanzienlijke verhoging, maar valt reeds in het niet in vergelijking met de maximale straf die voor valsheid in geschrifte staat aangemerkt.

Voor het bepalen van de strafmaat zijn de aard en de ernst van het delict van belang. De schade is vaak afhankelijk van de hoogte van het bedrag en de geschonden vertrouwensband. Naast economische schade is emotionele en psychische schade geen uitzondering voor slachtoffers. Bloem en Harteveld (2012) bespreken naast de economische ook de maatschappelijke gevolgen van fraude. Zij noemen onder andere dat het vertrouwen in de rechtvaardige samenleving wordt ondermijnd en beschadigd, er normvervaging ontstaat onder burgers en dat het wantrouwen in de medemens toeneemt. Dit alles wordt versterkt door de lage pakkans (Bloem & Harteveld, 2012). Het delict fraude wordt daarnaast als behoorlijk ernstig beschouwd door de maatschappij (Schoepfer & Piquero, 2009). Ook zijn de omstandigheden en de persoon van de dader van belang bij fraude. Bepaalde typen van fraude zorgen voor bepaalde typen slachtoffers. Fraude gepleegd door witteboordencriminelen is daar een goed voorbeeld van. Bij deze vorm van fraude is vaak geen individueel slachtoffer aan te wijzen, het heeft meer impact op de samenleving in het algemeen. Dit kan grote maatschappelijke gevolgen hebben, bijvoorbeeld wanneer een bank failliet gaat door fraude (Newburn, 2007).

De gedragingen die onder fraude vallen zijn zeer uiteenlopend van aard. Het is vaak onduidelijk of zij binnen de strafrechtelijke sfeer vallen. Niet alle feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de vormen van fraude vallen altijd onder de delictsomschrijvingen van de wet (De Vries, Tigchelaar, Van der Linden & Hol, 2007; Koops & Leenes, 2006; Luiijf, 2004). Door hun complexiteit en grensoverschrijdend karakter leiden deze vormen van fraude tot problemen in de opsporing en handhaving (Klerks, 2007; Kunst & Van Dijk, 2009; Van der Meulen, 2006). Om fraude beter en harder aan te kunnen pakken zou er daarom een duidelijke omschrijving moeten komen in het wetboek die alle gedragingen omvat. Als eerder genoemde bestanddelen van fraude worden samengevoegd zou de volgende definitie tot stand komen: fraude is een opzettelijke handeling waarbij sprake is van een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen om op basis van deze misleidend voorstelling van zaken een wederrechtelijk verkregen voordeel te beogen of te behalen. Aan de hand van deze omschrijving zouden voorgaande problemen opgelost kunnen worden.

Conclusie en aanbevelingen

Het begrip fraude komt in het Wetboek van Strafrecht niet voor. Verscheidene delicten vallen onder dit containerbegrip, maar veel gedragingen ook niet. Dit maakt het lastig om bepaald gedragingen te bestraffen. De artikelen die reeds vaak gebruikt worden, zijn bedrog en valsheid in geschrifte (respectievelijk art. 225, 326 Sr). De hoogst op te leggen straf is daarbij maximaal 6 jaar en een geldboete van de vijfde categorie (maximaal 74.000 euro). Zowel vanuit de politiek als vanuit de maatschappij komt regelmatig kritiek op deze relatief lage straf. Als aanbeveling zou het vormen van een wet inzake fraude uitkomst kunnen bieden. Zo kunnen beide knelpunten worden aangepakt. Indien het begrip fraude als artikel terugkomt in de wet zouden verscheidene vormen die nu niet juridisch als fraude worden aangemerkt dat namelijk wel worden. Tevens kan aan de hand van dit artikel een hogere strafmaat worden bepaald aan de hand van de aard, ernst en omstandigheden van het delict en de persoon van de dader. Door deze concrete strafbaarstelling zou het signaal afgegeven kunnen worden dat fraude niet onopgemerkt blijft en de (mogelijke) daders in de gaten worden gehouden. Tevens wordt dan gehoor gegeven aan de politiek en de maatschappij die vraagt om hogere straffen. Met een specifieke wet voor fraude zullen zij die (mogelijk) slachtoffer kunnen worden niet meer bedrogen, maar beschermd worden door de wet.

Bronnen

Bloem, B., Harteveld, A. (2012). Horizontale fraude. Verslag van een onderzoek voor het
Nationaal dreigingsbeeld 2012. Zoetermeer: Dienst IPOL.

De Vries, U.R.M., Tigchelaar, H., Van der Linden, M. & Hol, A.M. (2007). Identiteitsfraude:
een afbakening. Een internationale begripsvergelijking en analyse van nationale
strafbepalingen.
Utrecht, Nederland: Universiteit Utrecht, Departement
Rechtsgeleerdheid, Disciplinegroep Rechtstheorie/Ministerie van Justitie,
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.

Koops, B.J. & Leenes, R. (2006). Identity Theft, Identity Fraud and/or Identity-related Crime.
Datenschutz und Datensicherheit, 30, 553-556.

Klerks, P.P.H.M. (2007). Recherchewerk, Effectief handelen in een complexe omgeving. In D.
Hilarides & P. Tops (Eds.), Passie voor politie. In het hart van het vak (pp. 111-127).
Apeldoorn, Nederland: Politieacademie.

Kunst, M. J. J., Van Dijk, J. J. M. (2009). Slachtofferschap van fraude: een explorerend
onderzoek naar de impact van diverse vormen van financieel-economische
criminaliteit. Tilburg: International Victimology Institute Tilburg/Prisma Print.

Luiijf, H.A.M. (2004). De kwetsbaarheid van de ICT-samenleving. Justitiële Verkenningen,
30
(8), 22-33.

Newburn, T. (2007). Criminology. Cullompton: Willian.

Pheijffer, M. (2006). Kruitdampen en krijtlijnen: Over boekhoudschandalen en enkele
gevolgen daarvan. In W. Huisman, L. M. Moerings, & G. Suurmond (Eds.) Veiligheid
en recht: Nieuwe doelwitten en strategieën
(pp. 71-93). Den Haag: Boom Juridische
Uitgeverij.

Pheijffer, M. (2009). The cruelest lies are often told in silence. In B. Hoogenboom, & M.
Pheijffer (Eds.), Financiële decadentie, toezicht en compliance (pp. 30-46). Den Haag:
Boom Juridische Uitgevers.

Schoepfer, A. & Piquero, N.L. (2009). Studying the correlates of fraud victimization and
reporting. Journal of Criminal Justice, 37, 209-215.

Van der Meulen, N.S. (2006). Achter de schermen: De ervaringen van slachtoffers van
identiteitsroof. Justitiële Verkenningen, 32(7), 23-36.